Comment concilier l'interprétation du texte de l'article 127 qui veut que la Communauté flamande soit compétente pour tout ce qui concerne l'enseignement dans la région de langue néerlandaise, en ce compris les communes périphériques, avec l'article 129 de la Constitution qui interdit à cette même Communauté flamande de régler l'emploi des langues, en ce qui concerne l'enseignement, dans les mêmes communes périphériques, et qui réserve donc au législateur fédéral la compétence pour intervenir dans cette matière ?
Hoe kan men artikel 127, waaruit volgt dat de Vlaamse Gemeenschap bevoegd is voor alles in verband met onderwijs in het Nederlandse taalgebied, ook in de randgemeenten, en artikel 129 van de Grondwet, dat diezelfde Vlaamse Gemeenschap verbiedt het taalgebruik te regelen, wat het onderwijs betreft, in diezelfde randgemeenten, en dat dus de federale wetgever de bevoegdheid geeft om die materie te regelen, eenduidig interpreteren ?
