2. À partir du 1er octobre 1990, les États membres peuvent interdire la première mise en circulation des véhicules équipés d'un moteur à allumage commandé dont les exigences en matière de carburant ne répondent pas aux annexes de la directive 70/220/CEE, telle que modifiée par la présente directive, sauf lorsque le constructeur fournit un certificat, accepté par le service technique qui a délivré la réception initiale pour les émissions, précisant que l'adaptation des véhicules aux nouvelles exigences en matière de carburant nécessite des changements techniques majeurs, à savoir : un changement dans la définition des matériaux des sièges de soupape à admission ou d'échappement
ou une réduction du taux de compression ...[+++] ou une augmentation de la capacité du moteur pour compenser la perte de puissance ; auquel cas cette interdiction n'est possible qu'à partir des dates prévues à l'article 2 paragraphe 3.2. Met ingang van 1 oktober 1990 mogen de Lid-Staten het voor de eerste maal in het verkeer brengen van voertuigen met een motor met elektrische ontsteking waarvan de eisen voor wat betreft de brandstof niet voldoen aan de bijlagen van Richtlijn 70/220/EEG, zoals gewijzigd bij de onderhavige richtlijn, verbieden, behalve wanneer de fabrikant, met een attest dat wordt aanvaard door de technische dienst die de eerste typegoedkeuring betreffende de emissies heeft afgegeven, verklaart dat de aanpassing van de voertuigen aan de nieuwe eisen voor wat betreft de brandstof belangrijke technische veranderingen vergt, dit wil zeggen : een wijziging in de materiaalspecificatie van de in- of uitlaatklepzittingen, of e
en verlaging van de ...[+++]compressieverhouding, of een verhoging van de motorcapaciteit ten einde het vermogenverlies te compenseren ; in dat geval is dit verbod eerst mogelijk vanaf de data aangegeven in artikel 2, lid 3.
